Perec loopt op Harry toe, voelt in zijn hals en vist vervolgens een sleutel uit zijn broekzak. We beginnen aan een lange tocht door een labyrint van gangen. We zijn niet gehaast maar steeds op onze hoede, ofschoon de gangen te kaal zijn om iemand te kunnen verbergen; deuren zie ik nergens. Ik vermoed dat ik door Perec ben uitverkoren om hem rugdekking te geven en verder mijn mond te houden.
Het is mijn stellige indruk dat we langzaam dalen. Het kille tl-licht wordt almaar schaarser, zodat er tussen twee lampen in donker ontstaat.
In een van die donkere plekken houden we uiteindelijk halt. Hoe lang hebben we gelopen? Een uur? Met onze ruggen tegen de muur kijken we links en rechts. Het is bijna ondenkbaar dat ooit eerder mensen deze betonlucht hebben ingeademd.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten